Wilt u de gedichten nog eens nalezen?

Dat kan!

Kijk hier voor alle genomineerde gedichten

Een livestream van het Poëziefestival is nog te zien via deze link https://youtu.be/p4Mr9fJ4c0Y

Juryrapporten Poëziefestival Gelselaar met als thema ‘mijn taal’

Genomineerden en juryleden van de categorie Nederlandstalige gedichten bij het Poëziefestival Gelselaar, met in hun midden winnaar Paul De Bruyne uit Antwerpen (met groene bloes) en rechts naast hem wethouder Arjen van Gijssel van de gemeente Berkelland, die de eerste prijs uitreikte.

(Foto: Katoesjka Spronk)

Nederlands

De jury kreeg dertien keer dertien gedichten voorgelegd: 169. We hebben ze allemaal gelezen, geen dertien, maar toch zeker drie keer per persoon. Drie juryleden: dus negen keer zijn ze sowieso gelezen. Elk van ons maakte een keuze van ongeveer tien. De keuzes hebben we met elkaar vergeleken. Om ten slotte tot een gezamenlijke top-tien te komen. Waarbij we elkaar er nu en dan op andere gedachten wisten te brengen. Op basis van argumenten, maar ook gevoel en smaak. Niet per se altijd rationeel dus. Dat kan ook niet, met poëzie.

We hebben onze opdracht ervaren als een feest van taal, geheel aansluitend bij het thema van de poëziewedstrijd dit jaar. Best wel een groot feest, met 169 gasten! Die hadden niet allemaal in deze kerk onderdak gevonden.

Waar de gasten vandaan komen? Uit het hele land en uit Vlaanderen. Dank voor de prachtige variatie die jullie ons voorschotelden. Zowel qua vorm als inhoud. Uit alle hoeken van het taalgebied en alle hoeken van de taal. Nu eens breed uitgemeten: de taal die je moet spreken als het oorlog is. Dan weer minimalistisch: een heel gedicht over de letter R.

Alle hoeken van het taalgebied en alle hoeken van de taal: dat maakte de keuze voor de jury navenant lastig. Appels en peren. Appels en pennenvruchten, zoals de wethouder net zei.
In het algemeen kunnen we wel een opmerking plaatsen bij de vraag waarom sommige gedichten, misschien meer dan je zou verwachten, zijn afgevallen. De slotregel(s)! Dan was er een origineel gedicht waarvan je bij lezing denkt: zo, dat is goed! En het eindigt met een soort ‘Zo ziet u maar weer, waarde lezer.’ Of ‘Eind goed, al goed.’ Wij zeggen: durf weg te laten, durf raadselachtig te blijven, durf geen conclusies te trekken, durf iets aan ons, lezers over te laten. Binnen het thema ‘mijn taal’ past soms ook een zwijgen. Niet alles hoeft te worden uitgelegd.

Toegegeven: het is makkelijker gezegd dan gedaan. Want er zijn uitzonderingen op dit advies … Poëzie is onverbeterlijk.

Niet alleen mensentaal kwam aan bod, ook dierentaal. Zoals van de tjiftjaf: ‘Tjiftjaf, vogeltje van weinig woorden’.

Vaak zijn weinig woorden al meer dan voldoende. Uit een ander gedicht: ‘[ik]wacht op vogels/ in mijn binnenzak’. Eén regel, één wending, kan al voldoende voor op z’n minst een nominatie.

Jullie hebben ook volop gespeeld met woorden, daartoe nodigde het thema eveneens uit. Die tjiftjaf blijkt gevoel voor humor te hebben en zo keken andere dichters vaak ook met een knipoog naar hun taal.

Nog één regel dan. Om, in kader van het thema, tot je te laten doordringen: ’Dit is de klankenstroom waarnaar jij taalt.’

Alle tien genomineerden van harte gefeliciteerd.

We hebben jullie gedichten nogmaals over de tong laten gaan. Drie ervan trokken onze bijzondere aandacht.

Bij nummer drie kwam deze gedachte bij ons op: ‘Poëzie kan je zó zeer bezighouden dat je vergeet uit de trein te stappen. Het is tenminste twee van de juryleden daadwerkelijk overkomen.

Mooie vondst: een trein door het taallandschap (dat woord staat er gelukkig niet; het blijkt vanzelf). Een reis met Brabantse ogen. Of beter: oren.

‘Na Zwolle vallen zelfs de klinkers weg’.

Terwijl ‘Zwolle’ nog juist zo vol had geklonken. Het volgende station is Assn.

Het gedicht heet Tilburg-Winsum van Thomas Theisens uit Waalre, Noord-Brabant.

Soms heb je zelf iets in een gedicht niet meteen door; of een heel gedicht niet. Bij dit gedicht kwam aanvankelijk de vraag op in hoeverre het past bij het thema taal? Tot medejurylid Otteline van Panthaleon van Eck ons uit de brand hielp. Het antwoord: Het gedicht is taal, het is de poëzie zelf. Het is wat je doet met woorden. Of die interpretatie klopt? Ja, die klopt a priori: elke lezer haalt uit een gedicht het het hare, het zijne.

‘groenten bevrijden uit hun plastic

mandarijntjes uit hun net & vanaf daar

het levende landschap toelaten.’

Het levende taallandschap, dat zou het kunnen zijn. Maar het staat er gelukkig niet. De dichter heeft haar beelden niet toegelicht. Dat is aan ons.

Poëzie raakt de kern, zoveel is duidelijk: ‘mijn schil afpellen tot ik weer Eva ben.;

En dan – elk goed gedicht heeft minstens één regel die je versteld doet staan –: ‘Proberen het onbekende te breken.’

Die regel is een uitwerking van de titel: Satijnstaal in plooien van Annet Zaagsma uit Uithuizen, Groningen. Voor haar de tweede plaats.

De taal die je moet spreken als het oorlog is. We hadden had het er al over. Het gedicht van onze nummer één zou sterk zijn geweest vóórdat Rusland delen van Oekraïne annexeerde. Maar het heeft daardoor nog een extra lading gekregen, een extra dreiging. Je kunt zeggen: het is actueel. Maar dat is poëtisch gezien toch niet correct: alle 169 gedichten zijn actueel, spreken onze taal, mijn taal, en die is altijd actueel.

Zelfs als je eigen taal verboden is, als je je niet in jouw taal mag uiten. Als je, zoals hier te lezen valt, ‘bezets’ moet spreken. Dat is helaas door de eeuwen heen steeds weer opnieuw gebeurd, en nu ook nog. Ook op kleine schaal, binnen een gemeenschap, binnen een gezin, kan dat het geval zijn.

Je kunt er hele verhandelingen, essays, boeken over schrijven. Dat heeft de winnaar van de poëziewedstrijd niet gedaan. Hij hield het bij één gedicht. Het heet: Bezette taal. Zou het een verwijzing zijn naar Bezette stad van Paul van Ostaijen? De winnaar woont ook in Antwerpen. Zijn naam: Paul De Bruyne.

Sander Grootendorst

mede namens de collega-juryleden Otteline van Panthaleon van Eck en Jaap Nijstad

Gelselaar, 8 oktober 2022

Nedersaksisch

Goejenaovend. Namens de priesrichters zoas Gerrit Klaassen dat zo mooi beneumt, mag ik ’t juryrapport veurlaezen. De juryleden wazzen dit jaor Gerrit Klaassen, Goaitsen van der Vliet en ikzelf , Diana Abbink. ’t Was uns ne ere um ’t te möggen doon en wi-j hebt der met mekare ok völle wille van ehad.

Hoo’t egaone is

De Jury was bli-j verrast deur ‘t antal en de verscheidenheid van de Nedersaksische inzendingen, ze kwammen ok oet alle windrichtingen.

Al de 34 gedichten (waoronder twee sonnetten) wazzen van teveurne anonimiseerd, veurdat de juryleden ze onder ogen kregen. Allereerst hebt dizze dree leu, los van mekare, tien spraekende gedichten oet-ezoch.

Daormet kwammen ze oet op ’n selectie van zövventien gedichten dee’t in anmarking kwammen veur t jury-aoverleg.

Elf daorvan bleven der ovver um in anmarking te kommen veur ne anerkenning, waorvan der an t leste achte wodden enomineerd en ene met de eerste pries is gaon strieken.

Wat wazzen de kriteria, waor he’w naor ekekken?

– steet alles op zien plaatse, gin woord te völle of te weineg

– is der sprake van originaliteit? Een ni-j idee of ni-je/verrassende benaodering?

– is der sprake van consistentie, samenhang, is de bosschoppe dudelek?

– ritmiek, vorm en inhold, les ’t makkelijk, höld ’t de andach van de laezer vaste?

– raakt ’t gedicht ow? Hef ’t zeggenskracht in relatie töt ’t thema?

Bemarkensweerdege weurde en fragmenten oet gedichten dee neet bunt enomineerd:

Mien toal (Grönninger Hogelandst)

lu laigen mor nuimen dat aans

en ain dij woarhaid zeggen wil

wordt om haals brocht

Miene taal-Oonze taal (Gelsters)

den ‘taalviever’ is vinnig läög ezaogen

(…)

fijn dat er nog ‘hoppedröppels’ bunt

(…)

ok ik vezette miej, sprek miene taal’

(…)

zolange a’k nog een betje aodem haal

Klinkklaor (Drents, hele eerste strofe:]

Dreimaol leup ik um het huus hen

ontelbaar vake langs de waterkaante en

eindeloos aover de stege op en dale

zukend naor t’ juuste woord

Mien mooders taal (Twents-Sallaands)

Doar was en soart verleagen schaamte;

asof mien taal niet netties was.

Niet good genog veur op papier

(…)

Ik vuul miej vriej te schriem’n in de taal

miej deur mien moo eleard.

Ik kan mien hatte doar in kwiet

(…)

Mien toal (Grönnings)

In t Grunnegs wimmel-

steerten mien woorden.

(…)

t Nederlaands het

juffraauw op mie vaarvd.

Mor t Grunnegs heb k

van mien oafkomst aarvd.

 Proatebüüls un Prömmelmersen (Bocholt)

(…)

Wo fein is dat dann, ick bruk nix mea säggen!

Ick gäw dat gerne to – doar häb’ ick nix intäggen.

Un ick stell dan faste wo good dat dööt

wenne dey ok oane Wurde good verstehs.

 stille (Wenters)

(…)

vanaf ’t eerste lech

bes late in ’n oelenvloch

tjipket fluit zoemt gonst

onnaovolgbaor rieke

de spraoke der natuur

De acht besten.

 

Eerst vief eervolle vermeldingen:

 In berre (Eanter, Twente)Truus van de Krol (ps. van Truus van Otten), Enter/Eanter

Een origineel, kot, humoristisch gedicht, dat daordeur in positieve zin opveel.

 Klein ars poëtia (Drents) – Henk Huinink, Lioessens (Fr.)

Henk hef good zien best edaone um te kommen töt compactheid, is daor misschien zelfs wat te wiet in egaone, want oetendelijke kump de bosschoppe der neet helemaol helder en klaor oet. Maor netemin, een mooi gedicht, ’t vermelden weerd.

 Kopschrieven (Hogeland) – Nane van der Molen, Leermens/Leerms (Gr.)

Een originele gedachte, “schrieven ien kop”.  Bi-j strofe 3 stokken ’t gedicht jammer genog wat en wodden ’t qua inhold wat ondudelijk.

Maor ’t gedicht is good eschrevven en wi-j hopt nog meer van Nane te möggen laezen.

Dichter op Woorden Söke (Nörden, Ost Friesland) – Hans-Hermann Briese, Norden/Nörden (D.)

Ondanks de mooie woordkeuze missen wi-j ne heldere bosschoppe in dit gedicht. Toch is ‘t knap maakwark , mede deur ‘t bewust toopassen van riemschema. Hulde an dissen dichter oet Ost Friesland.

Boabel (Westerkwarteer) – Are Meijer, Amsterdam

Een pakkende titel met een verwiezing naor ’n grootse biebelse geschiedenis. Maor beeld en bosschoppe gaot veur ’t geveul van de jury neet helemaol good samen. Veur de rest is ’t gedicht zeker een eervolle vermelding weerd, ’t is mooi compact eschrevvene.

Daarde plaatse:

Dit gedicht greep watleu achter t vestke (zoas Gerrit ‘t zae).

In weineg weurde  is ‘t een rake weergave van de gedachtenwereld van ‘n dementerende; met verwiezing naor de klassieken deur an t leste Ithaka *an te halen. Ithaka, ‘t oetendeleke doel van ow laeven, waorbi-j de les is dat neet Ithaka zelf belangriek is, maor de reize daor naor too. Mooi is de schets dat de “taal van vrogger” een “gräöl um de mond breg” in de leste, moeilijke laevensfase.

bestemming (N-W Achterhoek) – Joop Hekkelman, Gorssel

Tweede plaatse:

Mooi gedicht, een leefdesverklaoring,  in de wetenschap dat ’t hopeloos is. ’t Geet aover ene den ’t slim te pakken hef, aover ’n neet te veurkommen afscheid, en aover  gin woorden können vinden in toch een mooie woordkeuze. ‘t Beeld van roos en doorn is op ‘t ‘randje van cliché,  maor desondanks sprek ’t geheel bi-jzunder an. Kan ’t wezzen dat dee votgaonde geleefde eigenlijk de mooderspraoke is?

Alleen – ahn Spraak (Oldenburger Platt) – Heinrich Siefer, Cloppenburg (D.)

Eerste pries:

De eerste pries is veur een gedicht met een mooi sfeerbeeld,  veur iederene begriepelek. ’t Schetst mooi beeldend de kracht van de taal, de warmte ok van de thoestaal, de veilegheid dee dat bood. ’t Raakt tweetalegheid,  de kennesmaking met een tweede taal, “hoog maor kold, dij ‘k wel verston, mor nait vulde..”

Ok zit der een verwiezing in naor de dood, gemis, läögte:

’t Laeven lik van gin betekenis meer, echter de wind blif waaien, de zunne kump weer op en ‘t water van de rivier blif naor zee streumen.

Die Oale jas- een rieke woordenschat – die amper nog (in hoes en op straote) edraegen wordt en te ruum zit. De jury  laest  hier ok min of meer een anklacht in teggen een toonemmende verschraling van taal en spraoke. Dit stemt töt denken.

Kotweg, de eerste pries is veur:

’n Oale jas (Grönnings dialect) van Jaap van der Molen, Zwol(le)

 

*)

De Griekse dichter Konstantínos Kaváfis schreef in 1911 het gedicht Ἰθάκη, dat gebaseerd is op de Odyssee. Het is o.a. vertaald door C. Buddingh’ als Ithaca. Het thema van het gedicht is de bestemming die de reis van het leven voortbrengt: “Houd je geestesoog steeds vast op Ithaca gericht / daar te komen is je uiteindelijke doel.”. De reiziger zal met hoop moeten vertrekken en aan het einde zal je ontdekken dat Ithaca je geen rijkdom meer te bieden heeft, maar “Ithaca schonk je die heerlijke reis”[4].

Afrikaans

In het juryrapport over de Nederlandstalige inzendingen kwamen ze al langs: alle hoeken van het taalgebied. Daarmee bedoelden we de Nederlandse en Vlaamse, dat is een ongekende mengelmoes. Je kunt met de vogels die hier in de zomer verblijven in deze tijd van het jaar, oktober, meevliegen, naar een ver land waar ze een taal spreken die erg op het Nederlands lijkt, maar heerlijk anders is: Afrikaans.

Zo kon het gebeuren dat de juryleden hier in de Achterhoek gedichten kregen toegefladderd die ons herinnerden aan de taal van Breyten Breytenbach, Ingrid Jonker, Antjie Krog. Hun intrigerende taal, waarvan de betekenis pas echt tot je doordringt in een Nederlandse vertaling, liefst wel met het origineel erbij.
Wat wisten wij er verder van? Niet veel. Maar dat hoeft geen nadeel te zijn, je leest de woorden met open blik en open oor. Zoals van die Bulgaarse dichter op Poetry International. Je verstond er geen woord van, maar besefte dat het prachtige poëzie was.

We hebben de Afrikaanse inzendingen gelezen en mede op muzikaal gehalte beoordeeld. Maar zeker ook op inhoud: Bulgaars heeft niets van Nederlands. Afrikaans veel. Maar alle woorden klinken als nieuw.

Twee gedichten springen er voor ons uit. Het ene heet Behoort aan mekaar. Een liefdesgedicht: liefde tussen twee mensen die tegelijkertijd liefde voor de eigen en voor elkaars taal is. Elk mens, elk individu heeft zijn/haar eigen taal. Daarvan deelt hij/zij het meest, zo niet vrijwel alles, met zijn of haar geliefde. Samen wonen ze in hun taal. ‘My huis, jou huis, ek, jy, my taal.’ We kunnen het niet laten toch weer één, prachtig klinkende, regel apart te citeren: ‘speel-speel oor my tong te laat rol’.

Het gedicht is geschreven door Diana Ferrus uit Highbury Park Kuils River (Zuid-Afrika).

Het tweede gedicht dat er voor ons uitspringt heet Bevry. Bij eerste blik doet het dat door de vorm. Regels van homerische lengte en versmaat. Of de alexandrijnen van Hooft en Vondel. Verbindende vorm, door de eeuwen heen. En daar gáát het gedicht ook over, over ‘kruisbestuif deur ander tale’ of: ‘self geskep’: zelf bedacht: Mijn taal. Een taal die ‘tot volle wasdom’ is gegroeid. Het gedicht smeedt al die talen bijeen, maakt een einde aan de verdeeldheid.
Liefde voor taal, ook hier: ‘In Afrikaans pronk ek met haar kleurryke schoonheid’. Zonder taal is er geen leven: ‘alleen maar in my taal kan ek gedy, is ek vir altyd van stomheid bevry’. Daar doelde Slauerhoff ook op: Alleen in mijn gedichten kan ik wonen. Maar hier wordt het, in eigentijds kleurrijk Afrikaans, gedicht door: Jan van Wyk.

Sander Grootendorst

mede namens de collega-juryleden Otteline van Panthaleon van Eck en Jaap Nijstad

Gelselaar, 8 oktober 2022